Zoals elke mens een huis nodig heeft om hem te beschermen tegen weer en wind, zo heeft ook zijn ziel haar huisje nodig. Een huisje dat haar beschermt tegen:
de verstijvende vrieslucht van Angst; de vernielende wervelwinden van Hebzucht; de harde ijzige hagel van Bitterheid;
de verterende hitte van Jalouzie; de verlammende luwte van Luiheid; de weerbarstige stormwinden van Ongeduld;
de donderbuien van Toorn en Woede; de verscheurende bliksemschichten van Wrevel en Wraak; de striemende regen van Leed en Tranen;
de huilende winden van de Klaagzucht; de onverhoede windvlagen van Verlangen en Smacht; of de sterke windstoten van de Zucht naar Lust.
Alleen een degelijk en stevig gebouwd huis kan de ziel tegen al deze krachten en machten, en er zijn er nog zoveel meer, beschermen. Menige keer zal haar huis niet stevig genoeg zijn en menige keer zal zij gered worden door Genade en Gerechtigheid. De vraag is alleen: "Hoe vaak zullen zij haar redden?" Een keer? Twee keer? Drie keer?
Wee de ziel, wiens huisje na die laatste keer nog steeds niet stevig genoeg is.
En wee de ziel, die als de 'wolf' aanklopt, hem niet herkent voor wat hij is en haar deur opendoet.
En wee de ziel, die haar Haardvuur; haar Warmte en Licht; haar Liefde en Goddelijkheid, uitdooft.
Rust noch Vrede zullen zij kennen.