Het Sprookjesboek

Nederlandstalige Sprookjes & Verhalen
om on-line te lezen



Het Lied van de Parel

Het vergeten levenslied


Introductie

Het Lied van de parel is een eeuwenoud verhaal dat op symbolische wijze de weg die de mens heeft af te leggen, weergeeft. Het verhaal gaat hierdoor meermaals ons verstand en begrip te boven, maar dit geldt niet voor het hart.
Het hart zal de waarheid herkennen en de strekking van dit lied aanvoelen. Zolang de weg naar het hart niet versperd is door angst, ijdelheid, luiheid of andere demonen, bezit dit verhaal, dit lied, de macht om ons via het hart de mysteries van ons leven en van onze ziel bloot te leggen.
Maar zelfs als we het verhaal niet begrijpen, is het kennen ervan als een gesloten schatkist, die zich ergens op onze weg op het juiste moment zal openen om dan te kunnen zien en begrijpen.




Het Lied van de Parel

Toen ik nog een klein meisje was,
lang lang geleden en toch was het pas gisteren,
woonde ik in het Koninkrijk van mijn Ouderlijk huis.
Daar, waar ook jij, mijn kleine prinses, eens woonde.
En ik baadde, net zoals jij deed,
in de rijkdom van mijn Vader en Moeder
en genoot van hun pracht.
Tot op de dag
dat zij mij vanuit het Oosten, ons vaderland,
op reis stuurden.

Uit de rijkdom van onze schatten
gaven zij mij voedsel
en voorraden mee voor onderweg.
Het was een last,
rijk en toch zo licht
dat ik haar alleen kon dragen:
Goud van het land van het huis van Ellaya;
Zilver van Gazak de Grote;
Agaat van Indië;
Opaal van het huis van Kashan;

En ze gaven me een riem van Adamant
wat de kracht bezit
om zelfs ijzer te verpulveren.
Maar het prachtige kleed
dat zij uit liefde
voor mij hadden gemaakt,
moest ik achterlaten.
En ook de paarse mantel,
die speciaal voor mijn postuur en gestalte gewoven was,
moest ik afdoen.

Vader en Moeder sloten met mij een verbond
en schreven dit in mijn hart
zodat ik het niet zou vergeten:
Wanneer je naar Egypte, het lagere land, reist
en de parel haalt,
die zich in een door een sissende slang omringde zee bevindt,
zul je je prachtig kleed
en de mantel die daarbij hoort weer aantrekken.
Samen met je broer, de prins,
zul je dan erfgenaam in ons Koninkrijk zijn.

Zo verliet ik het Oosten, ons vaderland,
en reisde vergezeld door twee boden naar beneden,
want de weg was moeilijk en gevaarlijk
en ik was nog jong.
Ik trok over de grens van Maishan,
de trefplaats van de kooplui van het Oosten,
en bereikte het land van Babel.
Ik ging de muren van Sarbug binnen
en daalde verder af naar Egypte
waar mijn twee begeleiders mij verlieten.
Regelrecht begaf ik mij naar de slang
en ging bij haar zitten,
wachtend tot zij zou insluimeren en slapen
zodat ik haar de parel zou kunnen ontnemen.
Alleen en eenzaam was ik.
Ik leefde als een kluizenaar
en was een vreemde
voor de medebewoners van mijn herberg.
Daar zag ik Eén van mijn geslacht,
een vrijgeborene uit het Oosten.

Een jonge koningszoon,
knap en beminnelijk.
Hij was de zoon van de Gezalfden,
zij die ingezalfd zijn met olie
waardoor het water van de zee
hun niet kan raken.
Hij werd mijn trouwe metgezel
en ik waarschuwde hem
tegen de Egyptenaren
en de omgang met de onreinen.

Toch kleedde ik mij in hun kleren.
Ik wilde niet
dat ik door hun verafschuwd zou worden
of er uitzag als iemand die uit den vreemde komt
om de parel weg te pakken.
Zij zouden dan de slang
tegen mij op kunnen zetten.
Maar op de een of andere manier
bemerkten ze toch
dat ik niet hun landgenoot was.
Ze benaderden mij
en bereidden mij een drank van hun listen
en gaven mij van hun voedsel te eten.
Door de zwaarte van hun voedsel en drank
viel ik in een diepe slaap.
Zo vergat ik wie ik was,
en ik diende hun koning.
Ik vergat de parel
waarvoor mijn ouders
mij op reis hadden gestuurd.

Niets van alles
wat mij overkomen was,
was mijn Vader
noch mijn Moeder ontgaan
en Zij treurden over mij.
Een boodschap werd uitgezonden
in ons Koninkrijk;
dat allen aan de poorten zouden komen:
de koningen en prinsen van het koninklijk hof
en alle adellijken van het Oosten.

Zij smeedden een plan.
Ik zou niet aan mijn lot
in Egypte, het lagere land, overgelaten worden.
Zij schreven mij een brief
en iedere nobele ondertekende de brief met zijn naam.
Van je Vader, Koning der Koningen
en je Moeder, de Geliefde, die regeert over het Oosten
en van je broer, de prins.
Aan jou, onze dochter, daar beneden in Egypte,
Gegroet!

Herinner je, je koninklijke afkomst.
Kijk en zie, wie is het die je dient.
Kijk en zie, je slavernij.
Kijk en zie, wie is het die je als een slaaf dient.
Denk aan de parel
waarvoor je naar Egypte bent gereisd.
Herinner je, je prachtig kleed en je glorieuze mantel,
die je beide zult dragen
wanneer jouw naam gelezen kan worden
in het Boek der Helden
en dat je samen met je broer, de prins
dan erfgenaam zult zijn in ons Koninkrijk.

De brief was kort
en verzegeld door de Koning
met zijn Rechterhand
ter bescherming
tegen de kinderen van Babel, de valserikken
en de wrede demonen van Sarbug.
De brief vloog op
in de gedaante van de Adelaar,
de Koning van alle gevleugelde stammen,
daalde naast mij neer en werd geheel tot stem.

De fiere klank van Zijn stem
en het majestueuze geruis van Zijn vleugels
deed mij uit mijn diepe slaap ontwaken.
Ik stond op
nam de brief
kuste hem
en begon te lezen.
De woorden van de brief
waren dezelfde als die in mijn hart
waren geschreven.

Ik herinnerde me mijn Koninklijke afkomst
en mijn Koninklijk bloed
verlangde naar zijn eigen Aard.
Ik herinnerde me weer de parel
waarvoor ik naar Egypte was gereisd
en begon de luid sissende slang te betoveren.
Ik wiegde hem in slaap door hem
de naam van mijn Vader, de naam van de prins
en de naam van mijn Moeder
voor te zingen.

Zo greep ik de parel
en keerde om naar huis.
De vies en vuile kleren trok ik uit
en liet ik in hun land achter.
Ik ging op pad naar het licht
van het land in het Oosten,
het land van de altijd opkomende zon.
De brief ging voor mij uit
en zoals Zijn Trotse stem me wakker geschud had
zo voedde Zijn eerbiedwaardigheid mijn Eerbied.

En Zij,
die woont in het paleis van de Koning der Koningen,
verlichtte met Haar aanwezigheid mijn weg.
en Haar Liefde trok me verder.
Ik passeerde Sarbug,
liet Babel links liggen
en bereikte de kust,
waar verweerd en ruw door de vele aanslagen van de zee
de haven van handelaren,
de grote Maishan, ligt.

Mijn prachtig kleed
en de glorieuze mantel,
die daarbij past,
werden door mijn ouders
op de handen van de schatbewaarders,
die in hun waarheid hiermee toevertrouwd konden worden
naar mij toegebracht.
Want ik was nog een kind geweest
toen ik mijn Ouderlijk huis verliet
en de schittering van mijn gewaad vergeten.

Toen ik het kleed en de mantel echter zag,
leek het gewaad een spiegelbeeld van mijzelf te worden.
Ik keek in dit beeld
en ik zag
het Geheel in Alles
en ik ontving
Alles in het Geheel.
Want we zijn
Twee in Verscheidenheid
en toch Eén en dezelfde.

En ook de schatbewaarders,
die me het gewaad gebracht hadden,
zag ik zo.
Twee en Verscheiden te zijn
en toch Eén.
Want het Teken van de Koning,
de handen van Hem,
die door zijn schatbewaarders
mijn vertrouwen en aanspraak op koningschap herstelden,
stond op beide geschreven.

Mijn prachtig kleed
was versierd met glorieuze kleuren:
met goud en het groen van Beril;
met de veelkleurigheid van Agaat;
met het melkachtige wit van Opaal;
en met het geel, bruin en rood van Sardonyx.
In zijn huis
in de Verheven Hoogten
was het gewaad
met vakmanschap bewerkt en afgemaakt.
Met onbreekbare, diamanten gespen
waren alle naden herverzekerd.
En het beeld van de Koning der Koningen
was er in zijn volledigheid
opgeborduurd en op vastgesmeden.
En over de gehele mantel
zag ik in allerlei tinten
zoals de steen van saffier
de glans en schittering
van Kennis en Wijsheid, mijn Moeder.

Ook zag ik
dat het gewaad
zich voorbereidde om te spreken.
Ik hoorde de klanken van zijn muziek,
die het fluisterde
terwijl het afdaalde:
“Ik, Ik ben de energie en de kracht in de daden
voor welke ik door mijn Vader werd grootgebracht.
Ik zag hoe mijn gestalte
overeenkomstig met deze werken groeide.”

En met koninklijke bewegingen
spreidde het gewaad zich volledig boven mij uit
en de handen van zijn gevers
spoorden mij aan
om het aan te nemen.
Uit Liefde, mijn Moeder
en de Moeder van mijn Vader,
rende ik het gewaad tegemoet.
Ik reikte omhoog
en nam het gewaad aan.

Ik versierde mij
met de glorieuze kleuren van mijn kleed
en omhulde me volledig
met de zacht glanzende tinten van mijn mantel.
Ik kleedde mij met het kleed en de mantel
en steeg op
tot de Poort der Begroeting en Verering.
Ik boog voor
de Koninklijkheid van mijn Vader,
die me gestuurd had.
Want ik had zijn Wens vervuld
zoals ook Hij deed wat Hij beloofde.

Bij de Poort van zijn thuisgebleven zonen
verenigde ik me met de prins
want we zijn
Twee in Verscheidenheid
en toch Eén
en Hij,
had me met blijheid ontvangen
en ik was met Hem in zijn Koninkrijk.
Hij,
aan wie het totaal van zijn Dienaren
met zoet klinkende stem
lof toezingt.

Hij,
had beloofd
dat ik met Hem
naar het Hof van de Koning der Koningen
zou gaan.
Samen met mijn parel
en Hem
zou ik verschijnen
aan onze Koning
als een koning.


~ Einde ~

Een Parel en een Traan  >>

<<  Meer uit het Sprookjesboek

© Brigitte Franssen 2007
HomeSouvenir ShopNew ArrivalsRLE ictMailboxEnglish SectionGreeting CardsDutch SectionSitemapDonations